donderdag 5 november 2009

God (2)

Tijdens mijn zoektocht naar God ontmoette ik in 1983 helderziende Juan Castro. Een vriendin had mij op zijn uitzonderlijke gaven geattendeerd. ‘Ik ben al jaren op zoek naar God’, schreef ik in mijn brief, ‘misschien kunt u mij helpen.’ Die dumpte hij vanwege mijn zweverigheid direct in de prullenmand. Onbeduidende onrust dreef hem ertoe mijn schrijven er ’s avonds weer uit te vissen.

Een paar dagen later reisde ik af naar Dordrecht. Op een portiekwoning, drie hoog, opende een dame de deur en zij begeleidde mij naar de huiskamer waar zeven mensen op hun beurt zaten te wachten.

Juan, een ex-priester gevlucht voor de dictatuur in Argentinië, was in gastland Nederland werkzaam als fabrieksarbeider. Zijn gave had hij te danken aan een ongeval met zijn brommer waarbij hij hersenletsel opliep. Sindsdien is Juan ziener en adviseert hij mensen met problemen.

Na een uur geduldig wachten was ik aan de beurt. Ik trof Juan in zijn slaapkamer aan een eenvoudige houten tafel. Mijn naïeve, hartstochtelijke zoektocht naar God ontroerde hem en hij vertelde mij over zijn liefde voor Jezus. ‘Hij ies altijd ien mijn art’, getuigde hij met tranen in zijn ogen. Op fluistertoon vertrouwde hij mij toe dat zijn lichaam op Goede Vrijdag rond drie uur op verschillende plekken begon te bloeden. Hij wilde dan niemand ontvangen omdat hij zichzelf steeds moest verbinden.

Eerst zien, dan geloven. Die avond realiseerde ik me een ongelovige Thomas te zijn. Ik had wel eens iets gelezen over de stigmata van Pater Pio, maar dat zoiets zich voordeed drie hoog in Dordrecht, kon er bij mij niet in. Juan imponeerde mij, maar liet mijn vragen onbeantwoord. Onverrichterzake ging ik naar huis. Ik kwam voor God, niet voor verhalen over bloedende wonden en rollen verband.

Een paar dagen later belde hij. Tijdens het gesprek zei hij terloops dat de rode trui die ik aanhad mij goed stond. ‘Juan, hoe weet je dat, zie je mij?’, riep ik verbaasd. ‘Eb jij niet gesien swarte vokel bij jouw uis?’ Direct keek ik over mijn schouder en zag een zwarte merel op het dak van de bijkeuken. ‘Iek sie jou door de ookjes van de vokel’, lachte hij.

Na vele gesprekken met Juan verloor ´Thomas´ langzaam maar zeker zijn ongeloof. Zijn gedetailleerde verslag over een vorig leven, waarin wij als broeders in een klooster in Frankrijk leefden, verwonderde mij. Ik vond het eng dat de planten in onze huiskamer schichtig bewogen als hij ze op afstand met open handen benaderde. Zijn intense liefde en de blijdschap omdat hij mij uiteindelijk gevonden had, beklemden mij. Ik was nog zo groen en net op weg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten