woensdag 25 november 2009

Schijterd











Met een gelaten gemoed en de cool jazz van Chet Baker op de achtergrond kijk ik door het raam van onze twee-onder-één-kap-woning naar de roze avondschemering. We wonen aan de Zuid, een brede laan met plantsoenen, bomen, rozenstruiken en twee kunstobjecten van Cyril Lixenberg in de middenberm. Niet op stand, geen Wassenaar, wel netjes.

Als Chet inzet met ‘My Funny Valentine’ passeert er een voetganger, een gezette veertiger met een oude, vale bouvier aan een grove ketting. Met zijn felgroene trainingspak, geschoren hoofd, tattoo in de hals en shaggie in zijn mond breng ik hem meteen onder in de categorie: aso’s. Natuurlijk, ik ben te snel met mijn vooroordeel, maar als ik naar jazz luister voel ik mij altijd intelligent, beschaafd en een tikje elitair.

Terwijl de man aan zijn peuk lurkt, schijt de bejaarde hond uiterst traag en trillend van de krachtsinspanning, een dampende hondendrol op het kort gemaaide gazon. De kleffe bruine hoop, onder toezicht en klaarblijkelijke goedkeuring van zijn baasje, gedeponeerd op pakweg zeven meter van ons huis.

‘Een hondenkakje hoort in het zakje’, schiet mij de slogan te binnen van een campagne die rekening houdt met spelende kinderen in het gras. Hoofdschuddend, met mijn lippen iets op elkaar geperst en een blik van ‘dat zijn wij niet gewoon in onze buurt’, probeer ik de man op gepaste wijze te berispen. Ik ben geneigd op het raam te tikken, maar wacht af tot hij mij ziet.

In een fractie van een seconde ontvangt hij de boodschap, draait zich meteen een kwartslag, gaat breeduit staan, smijt zijn shaggie in de struiken en kijkt me met een vernietigende blik aan. ‘Wat mot je, joh’, lees ik eruit. Zijn opengesperde ogen spugen agressie en ik veronderstel dat hij niet ontvankelijk is voor een hondenkakje in een zakje.

Met zijn vlijmscherpe focus op mij gericht, begin ik hem te knijpen. Ik acht hem gevaarlijker dan zijn hond en wend mijn blik af om quasi geïnteresseerd de Lixenberg voor onze woning te bewonderen. Hij zal toch niet aanbellen of met zijn boeventronie voor ons raam gaan staan? Als Chet klaar is met ‘My Funny Valentine’ kijk ik schichtig in de richting van het hondenkakje.

De man is verdwenen. Gelukkig. Ik reik nog even naar voren om mijzelf ervan te overtuigen dat hij niet ergens in het plantsoen verscholen zit. Nee, hij is echt weg. Als ik de cd uit de speler haal, vraag ik mij zomaar af wie de grootste schijterd is, die bouvier of ik.

zondag 22 november 2009

Meelzakkenbataljon












Afgelopen weekend verhuisde mijn moeder naar een seniorenappartement. Dankzij haar opruimmanie kreeg ik een kartonnen doos met paperassen van mijn pa (1994†) mee. In de doos trof ik documenten aan die betrekking hebben op zijn diensttijd in Nederlands-Indië. Hij diende van 5 februari 1947 tot 18 februari 1950 onder het 4e Bataljon 10e Regiment Infanterie, bijgenaamd de Gele Duivels of het Meelzakkenbataljon.

Drie jaar verbleef Koos Busker bij het bewakingsbataljon in den vreemde tegen een soldij van 48 gulden per maand waarvan hij: sigaretten, tandpasta, scheerzeep en dergelijke kocht. Ik vond mijn uitzendingen van zes maanden naar Bosnië en Macedonië al lang. Naast een goed salaris hield ik daar nota bene een schilderbeurt van ons huis en fantastische vakanties aan over.

In een oorkonde lees ik dat de Minister van Oorlog mijn vader erkentelijk is voor de trouwe en waardige wijze waarop hij het Vaderland overzee diende bij het herstel van orde en vrede. Moge onze huidige missies in Uruzgan meer resultaat boeken dan de omstreden politionele acties in 1947 en 1948. Drie jaar lang wachtte mijn moeder trouw op zijn terugkeer. Thuis sprak hij weinig over zijn tijd in Indië, maar één verhaal herinner ik mij nog.

Op 17 augustus 1947 sneuvelden vier jongens toen zij op weg naar een kerkdienst onder vuur genomen werden. In de doos vind ik hun bidprentje. De tekst op de achterzijde luidt:

“Plichtsgetrouw naar Indië gekomen, altijd blij en opgewekt, een voorbeeld en steun door hun Godsdienstzin. Ondanks nachtwacht, slaap en vermoeidheid, togen zij eerst naar de H. Mis: hun offerleven vereenigen met dat van Christus, zich sterken met Zijn Offervleesch en Bloed om beter in staat te zijn voor nieuwe offers. Op weg naar ’t altaar, komt God hen tegen: zij worden overvallen, maar strijden tot het laatste voor God, Vaderland en Makkers.”

Mijn pa was erbij. Mij heeft hij echter nooit verteld dat ‘God hen tegenkwam’, wel dat zij door ploppers (antikoloniale strijders) bij Karatjak in een hinderlaag beschoten werden en dat vier maten daarbij het leven lieten. Vandaag 62 jaar later vind ik op het Internet een verslag van dit incident van Cees uit Capelle a/d IJssel (2001†), een maat uit het Meelzakkenbataljon:

“Op 17 augustus 1947 ging er op een zondagmorgen een kleine vrachtwagen met twaalf militairen naar een kerkdienst in een provincieplaats. Toen ze ongeveer drie kilometer buiten het kampement waren, werden zij bij een klein bruggetje en een haarspeldbocht in de weg plotseling vanaf een bergkam beschoten. In het kamp werd daar niets van gemerkt, maar korte tijd later kwamen een paar jongens hevig ontdaan naar het kamp teruglopen. In allerijl werd er een gevechtsgroep gevormd om de daar nog aanwezige jongens te hulp te snellen. Toen de gevechtsgroep op de plek des onheils aankwam, was de vijand uiteraard allang verdwenen, kwamen de achtergebleven mannen tevoorschijn … op vier man na. De soldaten Vervuurt, Maas, Verdegaal en Meyer* werden dood en met kogels doorzeefd teruggevonden. De geplande kerkdienst had aan vier jonge Nederlandse soldaten het leven gekost…”

Mijn vader heeft nooit zo gedetailleerd over deze aanslag gesproken. Het bidprentje is de stille getuige en daar moesten ook de ouders en partners van de jongens het mee doen. Zij werden alle vier in Buitenzorg op West-Java begraven. De tekst op het prentje eindigt met:

“Dierbare Familie, Vrienden en allen die ons weldeden, blijven wij vereend in gebed en liefde. Vergeet ons niet. Vaartwel! Tot weerziens in den Hemel”.

Vanmiddag brand ik de Paaskaars en van dit Licht, als teken van vriendschap die sterker is dan de dood, ontsteek ik vijf waxinelichtjes. Tot ziens, jongens. Tot ziens, pap. Gele Duivels forever!



*uit het boek ‘Indië bepaalde ons leven’ van A.P. de Graaff. Cees noemt Bongenaar als vierde overledene, maar dit moet soldaat G. Meyer uit Den Haag zijn.

dinsdag 17 november 2009

Kafka


















Vandaag gaat Kafka naar het ziekenhuis voor de halfjaarlijkse controle, kwestie van een prikje en wat bloed in een buisje. Hij is net op tijd, neemt gehaast de lift naar niveau 0 en spoedt zich naar de longafdeling. Bij het meldpunt hangt een nieuw bordje: radiologie. De juffrouw achter de balie zegt dat de dokters in de long onlangs verhuisd zijn naar de vierde verdieping. ‘Shit’, mompelt Kafka, draait zich om en pakt de lift naar niveau 4.

Hij volgt de bordjes en treft twee vriendelijke medewerksters die hem vanachter hun balie meedelen dat het pasje van de zorgverzekeraar niet meer voldoet. Het ziekenhuis is namelijk overgestapt op een ander systeem, stickervellen. Die mag hij zelf ophalen bij de receptie beneden. ‘Gottegot’, verzucht Kafka, waarna hij de lift neemt naar niveau 1.

‘Kunt u zich legitimeren?’, vraagt een jonge vrouw vanachter een computerscherm. Hij laat het pasje van de zorgverzekeraar zien. ´Dat is niet rechtsgeldig, meneer,´ zegt deze handlangster van het zorgsysteem. ‘Heeft u geen rijbewijs of identiteitskaart?’ Ja, in zijn auto in de parkeergarage, twee hoog, achteraan geparkeerd. Kafka is te murw om te ageren. Gelaten doet hij wat het naamloze regime hem opdraagt.

Met vier andere slachtoffers voor zich ziet hij op de klok in de receptie dat hij al een kwartier te laat is voor zijn afspraak. De lift laat lang op zich wachten. Zijn frustratie verbijtend stapt hij in. ‘U bent nu op het vierde niveau’, meldt een zoetgevooisde computerstem. ‘Houd je bek joh’, galt Kafka, die enkele seconden later bij de balie leest dat de dames tot 13.00 uur lunchpauze houden.

Ongeïnteresseerd bladert hij door een beduimelde VIVA, een oude Elsevier en de Kampioen. Een kwartier later is hij aan de beurt. Zonder een woord te zeggen, gooit hij het stickervel op de balie in ruil voor het formulier waarop een aio in de long met potlood kruisjes heeft gezet.

Met de gang van een langgestrafte keert hij terug naar de lift, daalt af naar niveau 1, negeert de vrouwenstem en gaat naar de bloedbalie, waar hij nog eens tien minuten moet wachten op zuster Prik. ‘Wilt u hem in de linker- of de rechterarm?’ ‘Het maakt mij niet uit, prik me maar lek’, prevelt Kafka gelaten. Als zijn arm is afgebonden en de naald zijn ader raakt, hervindt hij zichzelf en citeert in gedachte: ‘It’s beneath my dignity to participate in life’. (Jack Kerouac)

maandag 16 november 2009

Bevrijding














Mijn brakke gesteldheid beperkt mijn leven en ogenschijnlijk mijn vrijheid in doen en laten. Sinds 2002 ben ik vaak ziek en het afgelopen half jaar had ik meer slechte dan goede dagen. Ik wil daar verder niet over uitweiden en liever inzoomen op de winst die ik dagelijks maak. Dankbaar voor het rendement, slaag ik erin de verliezen te incasseren.

‘Lichaam en geest zijn één’, wordt dikwijls gesuggereerd. Ik betwijfel dat omdat mijn gehavende lijf me in de steek laat terwijl mijn geest sterk, springlevend en blijmoedig blijft. Soms verkrijg ik op een fysiek dieptepunt de vrije toegang tot een spirituele dimensie waarin mijn ziel glimlacht als een Boeddha, die de eeuwigheid in het nu omvat.

Op slechte dagen neurie ik wel eens ‘suicide is painless’, maar echt overwogen heb ik dit nooit. Het is eerder een protest tegen de hemel en een poging om met God te marchanderen, een hachelijke onderneming met het oog op betere tijden. Juist door Zijn stilzwijgen, kom ik tot de overgave en na de overgave tot bevrijding.

Bevrijding van mijn ego, dat zich niet langer druk maakt over de indruk die ik bij anderen wek. Wat de mensen ervan vinden als ik voor de zoveelste keer mijn afspraken niet kan nakomen en de verhuizing van mijn moeder aan vrienden, vrouw en kinderen moet overlaten. Wat mijn baas ervan denkt als ik mij voor de derde keer in een half jaar ziek meld. Ik leef, that’s all.

Ik prijs me gelukkig als het voertuig van mijn ziel traag op gang komt. Dan breidt het scala van mogelijkheden zich uit en maak ik weer een ommetje, doe boodschappen en kook naar hartenlust. Dan richt ik mij, zolang het me gegeven wordt, naar buiten en verlaat de kluizenaar zijn grot. Ook dat is bevrijding, maar een andere dan in de speeltuin van mijn geest.

God (6)


















In het vegetarisch eethuis, dat ik in de beginjaren 80 samen met Annemiek runde, ontmoette ik Jozef, een Indische man van middelbare leeftijd. In 1974 speelde hij een bijrolletje in de televisieserie ´De Stille Kracht´. Vanuit zijn culturele achtergrond wist hij welke krachten en machten in het voormalig Nederlands-Indië rondwaarden. Als ik in zijn scherpe donkerbruine ogen keek, zag ik de stille kracht zelf.

In de dakgoten van zijn huis lagen grote brokken amethist om kwade geesten te weren. Zijn deurposten, en later ook de mijne, zalfde hij met een klef mengsel uit een oude traditie. Toen Jozef mij inwijdde in de magie pakte hij zijn uit zwart hout gesneden staf, die eindigde in de kop van een cobra. Zo waren we verbonden met zijn voorvaderen uit de stam Efraïm. Hij initieerde mij als vaandeldrager van een beweging, een niet te stuiten kracht, die zich in Vlissingen zou openbaren.

Jozef beschikte over magische krachten. De eigenaar van een SKALA-filiaal beschuldigde hem onterecht van diefstal en wilde zich ondanks herhaaldelijk verzoek niet verontschuldigen. Op een middag trok hij gewapend met een bezielde kris ten strijde. Ten overstaan van de eigenaar trok hij het familiewapen half uit de schede, sprak een magische spreuk uit en vertrok. Twee maanden later was de zaak failliet.

Helderziende vrienden waarschuwden mij voor hem. Hij zou een zwart magiër zijn. Maar ik was beschermd tegen het boze oog, ik was immers gedoopt in de Rooms-katholieke kerk, een instituut dat ik op mijn zoektocht naar God al lang geleden van het lijstje schrapte. Volgens hem was Jezus Christus de Stille Kracht bij uitstek en moest ik terugkeren naar de moederkerk.

Jozef verloor ik uit het oog, maar mijn pelgrimage zette ik onafgebroken voort. Zes jaar later belde hij mij. Inmiddels was ik twee keer verhuisd en had mijn theologiestudie zo goed als afgerond. Hij had mij die zondagmorgen op tv gezien in een kerkdienst voor verstandelijk gehandicapten waarin ik voorging als pastor.

Jozef was trots en claimde de start van mijn pastorale carrière. Onterecht want het was Lea, een psychometriste, die mij de vingerwijzing gaf. Toen ik hem vroeg hoe zijn beweging zich ontwikkelde, zei hij lachend: ‘Joh, dat was allemaal bla bla.’ Zijn gedrevenheid kennende, verbaasde het mij dat hij die periode in zijn leven nu bagatelliseerde. Ik reageerde niet en koos ervoor om onze vriendschap af te ronden in het vage. Zo was Jozef, een ondoorgrondelijke stille kracht.

woensdag 11 november 2009

Terreurverdachte













‘In Almelo gebeurt altijd wat’, volgens Herman Finkers, ‘de ene keer staat het stoplicht op rood, de andere keer op groen’. In ons dorp hebben we zelfs geen stoplicht.
Gisteravond las ik op Teletekst: ‘Terreurverdachte gepakt in Dronten’, ik was verrast, verheugd en verontrust tegelijkertijd.

Sinds eind november 2008 woonde deze 43-jarige Somaliër in ons dorp, weliswaar in het asielzoekerscentrum, maar toch een dorpsgenoot. Gezocht door de Verenigde Staten en verdacht van betrokkenheid bij de ondersteuning van de internationale jihad. Met zijn hulp zou er een aanslag in Somalië gepleegd zijn.

‘Mogen alle asielzoekers loslopen in het dorp?’, vroeg ik Annemiek. Volgens haar wel. O jee, zaterdag zat ik in de koffiehoek van de HEMA tegenover een Arabisch uitziende man, wellicht met een bomvest aan. Misschien ronselde de Somaliër in het opvangcentrum een handjevol Arabieren en beraamde hij een aanslag op de Meerpaal, het cultureel hart van ons dorp. Miste ik een bermbom aan de Dronterringweg op het nippertje?

In Dronten gebeurt nooit wat en plotseling zijn we wereldnieuws. We staan op de voorpagina van de Volkskrant en worden genoemd op radio en tv. Waarschijnlijk weten Obama en Clinton nu van ons dorp. Vanochtend voel ik me ’in the centre of the universe’, maar misschien zijn we met een stoplicht beter af.

zondag 8 november 2009

God (5)














De spiritistische werkgroep was zoetsappig en zweverig, ik kon het niet nalaten flauwe grappen te maken. ‘René, jouw grootmoeder komt door met een boodschap’, fluisterde het medium, ‘ik zie haar omringd door stapels boeken’. ‘Dat kan mijn oma niet zijn, die las alleen de VARA-gids’, schertste ik. De deelnemers irriteerden zich aan mijn ironie, behalve Carolien, een aantrekkelijke leeftijdsgenoot. Zij kon haar lach amper bedwingen.

In die dagen vond ik veel vrouwen aantrekkelijk. Omdat ik gelezen had dat ´droog´ staan de ontvankelijkheid voor God en de zijnen zou vergroten had ik mezelf seksuele onthouding opgelegd. Het werkte niet, na vier weken keek ik zelfs naar bejaarde vrouwtjes bij de bushalte. Maar ik wilde volhouden en mijn libido tot zwijgen brengen zodat de Heer er een monnik bij kreeg.

Na de bijeenkomst vertelde Carolien dat zij via mediamieke weg begrepen had dat wij in de toekomst samen zouden werken. Mijn nieuwsgierigheid en onderdrukte erotiek waren gewekt en diezelfde week bezocht ik de single in haar arbeiderswoninkje. Zij vertelde dat zij een partner had. Hij, haar tweelingziel, huisde aan gene zijde en wachtte op haar.

Carolien wilde mij als compagnon omdat ik over aanvullende energie zou beschikken. Samen konden wij mensen met medische klachten genezen. Haar voorstel sprak mij niet aan. Net als de Heilige Franciscus beschouwde ik het menselijk lichaam als Broeder Ezel, een voertuig voor de ziel en daar moest je vooral niet teveel aandacht aan besteden.

Zij bemerkte mijn onuitgesproken weerstand en stak een dinerkaars aan. ‘Let op’, zei ze, ‘kijk naar de kaars’. Al snel begon de vlam te wakkeren en droop het kaarsvet langzaam naar beneden. Binnen een kwartier vormde zich langs de kaars een wassen plastiek van zo’n zeven centimeter. Verbaasd keek ik naar een mannetje op een trap, hij klom naar boven.

Carolien blies de kaars uit en liet mij foto’s zien van figuurtjes uit kaarsvet. Engeltjes, hartjes, stelletjes in omhelzing, roosjes en symbolen, die ik niet kon duiden. Zorgvuldig rolde zij de kaars in keukenrolpapier en gaf de ‘boodschap van boven’ aan mij mee. Het was een curieus fenomeen, maar ik zag er geen boodschap in. Op weg naar huis besloot ik de pelgrimage in mijn uppie voort te zetten. Ik ging niet meer naar de bijeenkomsten van de werkgroep.

Een paar maanden later kreeg ik een telefoontje van een deelneemster uit de groep. Carolien was gestopt met haar medicijnen en na een kort ziekbed overleden. Zij wilde bij haar ware zijn. Na het gesprek pakte ik de kaars uit de la van mijn bureau. Verlatenheid en zeurend verdriet overvielen mij, maar godzijdank geen schuld of schaamte. ‘Ik hoop dat je nu happy bent, Carolien’, bad ik in stilte terwijl ik over de rug van het mannetje streek.

zaterdag 7 november 2009

God (4)















Mevrouw Overmaat ontving mij met moederlijke warmte in haar stofvrije appartement in Middelburg. De chique dame in mantelpak was een medium van faam en fel gekant tegen het oproepen van geesten. De afgelopen maanden werd ik overmand door heimwee, ik wilde naar Huis, maar niet dood. Misschien kon gene zijde mij de weg wijzen. ´Zeg maar Rita hoor,´ zei ze toen ik op de bank tegenover haar zat.

Zonder enige gêne deed ik verslag van mijn zoektocht naar God, over de verleidingen en kwetsuren. Mevrouw Overmaat pakte haar pendel en uit de driftig draaiende bewegingen maakte zij op dat ‘Vader God’ ons zijn zegen en groen licht gaf. Haar geloofsverhaal boeide mij matig en mijn aandacht dwaalde af naar de porseleinen hondjes en danseresjes in de vensterbank, die ik met woonwagens associeerde.

Het liep tegen het middaguur. Mevrouw Overmaat nodigde mij uit voor een lunch aan een strak gedekte tafel met witte boterhammen, roomboter en vleeswaren op een zilveren schaaltje. Na het dankgebed vroeg ik me af wat ik hier in godsnaam zocht. Dat ongemak werd versterkt omdat deze dame, met licht paars gepermanent haar, non-verbaal pretendeerde mij nog wel iets te kunnen leren. Ik at mijn boterham met rookvlees in stilte.

Tijdens het smeren van mijn tweede boterham raakte mevrouw Overmaat in trance. Met haar hoofd licht voorover hellend en haar ogen half geloken, begon zij wat te zuchten en te brommen. Dat vormde een vreemde combinatie met de saaie tikken van de Friese klok. Ik stopte met smeren en voelde mij nog ongemakkelijker. Was dit het werk van ´Vader God´ of de fatale beroerte van mevrouw Overmaat?

Met een ruk richtte zij haar hoofd op, keek mij strak aan en sprak met zware mannenstem: ‘Simeon, Simeon, ik ben het, Ibrahim’. De klont roomboter viel van het mes, een rilling liep over mijn rug en tegelijkertijd was dit tafereel lachwekkend. ‘Simeon, ik sta altijd achter jou. Je zult God vinden en je taak volbrengen. Blijf met mij verbonden, ik ben het, Ibrahim’. Hoofdschuddend kwam mevrouw Overmaat uit haar trance en vroeg mij: ‘Wat heb ik je doorgegeven?’. Summier deed ik verslag, het ging haar eigenlijk niets aan. Dit was tussen mij en Ibrahim. Mijn heimwee was gegrond.

vrijdag 6 november 2009

God (3)












Ik was achttien, alternatief, dwars en depri. Gehuld in een vaal legerjasje van Brammetje Dump en met haar over mijn schouders, stapte ik in 1972 op suède kabouterlaarzen het oude Baptistenkerkje in de Haagse Van Dijckstraat binnen. Daar huisden hippies, die hasj en LSD hadden afgezworen en zich Jesus People noemden. Cor, een gesjeesde sociologiestudent sprak mij glunderend aan: ‘God is goed, weet je wel’.

In een grote ruimte, ooit de kapel van vrome Baptisten, waren de discipelen net begonnen met een gebedsdienst. Overwegend hip volk zat in een kring op de grond, in hun midden stond voorganger Ron Munstra, die met vuur het Heilig Evangelie predikte. Mijn oog viel op een keurig bebrild meisje met twinset en lange rok. Zij zat schouder aan schouder met een speedfreak, die vandaag of morgen cold turkey zou afkicken.

‘Te gek’ om te beleven hoe generatiegenoten openlijk hun zonden beleden en Jezus smeekten om vergiffenis. Tussen de getuigenissen door werden gospels gezongen, begeleid door gitaren, bongo’s en tamboerijnen: ‘Kumbaya my Lord, kumbaya’ en ‘He’s got the whole world in his hands’. Ook mij kreeg Hij in zijn greep. Dezelfde avond ging ik op de knieën, werden mij handen opgelegd en na een kort gebed was ook ik in de Heer.

High van Jezus gingen wij met muziekinstrumenten de straat op om de Blijde Boodschap te verkondigen. We deelden folders en pamfletten uit in het centrum en vielen jongeren lastig in The Factory, de grootste speedtent van Den Haag. Ons portiek aan de Guntersteinweg plakte ik vol met posters: ‘One Way Jesus’ en ‘He died for me, I live for Him’. Ik belde mijn vrienden op en overrompelde hen met de urgente vraag: ‘Ken jij Jezus?’

Weken leefde ik in een gelukzalige roes en was één en al bekeringsdrang. Cor had de taak op zich genomen om mij privé Bijbelstudie te geven. Tijdens een les vertelde ik hem terloops dat ik in mijn ´vorige´ leven als hippie seances had geleid. Puur uit nieuwsgierigheid en omdat ik graag contact wilde met de in 1970 overleden Jimi Hendrix.

Cor voelde zich verplicht om dit aan Ron Munstra door te brieven, die acuut besloot mijn bekering ongeldig te verklaren. Satan had zich via het spiritisme te diep in mijn ziel ingevreten en het bekeringsritueel moest overgedaan worden. Met tranen in mijn ogen hoorde ik het aan, knapte vervolgens af en weigerde resoluut hun handen. Gedesillusioneerd verliet ik het pand en kwam er nooit meer terug.


.

donderdag 5 november 2009

God (2)

Tijdens mijn zoektocht naar God ontmoette ik in 1983 helderziende Juan Castro. Een vriendin had mij op zijn uitzonderlijke gaven geattendeerd. ‘Ik ben al jaren op zoek naar God’, schreef ik in mijn brief, ‘misschien kunt u mij helpen.’ Die dumpte hij vanwege mijn zweverigheid direct in de prullenmand. Onbeduidende onrust dreef hem ertoe mijn schrijven er ’s avonds weer uit te vissen.

Een paar dagen later reisde ik af naar Dordrecht. Op een portiekwoning, drie hoog, opende een dame de deur en zij begeleidde mij naar de huiskamer waar zeven mensen op hun beurt zaten te wachten.

Juan, een ex-priester gevlucht voor de dictatuur in Argentinië, was in gastland Nederland werkzaam als fabrieksarbeider. Zijn gave had hij te danken aan een ongeval met zijn brommer waarbij hij hersenletsel opliep. Sindsdien is Juan ziener en adviseert hij mensen met problemen.

Na een uur geduldig wachten was ik aan de beurt. Ik trof Juan in zijn slaapkamer aan een eenvoudige houten tafel. Mijn naïeve, hartstochtelijke zoektocht naar God ontroerde hem en hij vertelde mij over zijn liefde voor Jezus. ‘Hij ies altijd ien mijn art’, getuigde hij met tranen in zijn ogen. Op fluistertoon vertrouwde hij mij toe dat zijn lichaam op Goede Vrijdag rond drie uur op verschillende plekken begon te bloeden. Hij wilde dan niemand ontvangen omdat hij zichzelf steeds moest verbinden.

Eerst zien, dan geloven. Die avond realiseerde ik me een ongelovige Thomas te zijn. Ik had wel eens iets gelezen over de stigmata van Pater Pio, maar dat zoiets zich voordeed drie hoog in Dordrecht, kon er bij mij niet in. Juan imponeerde mij, maar liet mijn vragen onbeantwoord. Onverrichterzake ging ik naar huis. Ik kwam voor God, niet voor verhalen over bloedende wonden en rollen verband.

Een paar dagen later belde hij. Tijdens het gesprek zei hij terloops dat de rode trui die ik aanhad mij goed stond. ‘Juan, hoe weet je dat, zie je mij?’, riep ik verbaasd. ‘Eb jij niet gesien swarte vokel bij jouw uis?’ Direct keek ik over mijn schouder en zag een zwarte merel op het dak van de bijkeuken. ‘Iek sie jou door de ookjes van de vokel’, lachte hij.

Na vele gesprekken met Juan verloor ´Thomas´ langzaam maar zeker zijn ongeloof. Zijn gedetailleerde verslag over een vorig leven, waarin wij als broeders in een klooster in Frankrijk leefden, verwonderde mij. Ik vond het eng dat de planten in onze huiskamer schichtig bewogen als hij ze op afstand met open handen benaderde. Zijn intense liefde en de blijdschap omdat hij mij uiteindelijk gevonden had, beklemden mij. Ik was nog zo groen en net op weg.

woensdag 4 november 2009

God (1)

‘Met God valt niet te sollen’, dat werd mij op de kleuterschool al ingeprent. Zwart gekapte nonnen vertelden dat Eva het voorgoed verpest had en illustreerden dat met plaatjes op een groen vilten bord. Zij liet zich door een slang verleiden en nam een hap van het verboden appeltje. God had nog zo gewaarschuwd, nu was hij kwaad en nam revanche. Op een plaatje met twee engelen zag ik hoe Adam en Eva met vurige zwaarden uit het paradijs verdreven werden. In 1959 zaten we mooi voor eeuwig met de erfzonde opgescheept. Na de godsdienstles stepte ik die middag wat timide naar huis. ‘Stomme Eva.’

Op de lagere school gingen de fraters daar nog eens dunnetjes overheen. Volgens goed Rooms-katholiek gebruik zou ik in de eerste klas mijn Eerste Heilige Communie doen. Een mooi feest met cadeautjes als ik Jezus op die zondag met een rein zieltje kon ontvangen. Vlekjes op de ziel kreeg ik door dagelijkse zonden; brutaal zijn tegen mijn moeder of jokken tegen de frater. Jezus, die kon je niet bedotten, hij keek dwars door je heen en was alert op vlekjes. Het communiefeestje ging dan wel door, maar hij werd allerminst mijn vriend. Later kon ik in het vagevuur komen, een vervelende ervaring na de dood, snapte ik.

In de tweede klas kreeg ik meester Beckers, een ‘leek’ voor de fraters, maar Elvis Presley voor mij. Mijn geliefde meester had een andere kijk op de Heer. God was geen strenge man met een baard en over Jezus, die voor onze zonden gekruisigd was, praatte hij nooit. God was zo mooi en lief dat wij het ons niet voor konden stellen. Hij was overal, in alles wat je kon zien, horen en aanraken. Je was nooit alleen.

Als meester Beckers zo gesproken had, zweefde ik tijdens de middagpauze op engelenvleugels naar mijn boterhammetje thuis. Hij rukte het katholieke onkruid uit en zaaide de mystiek in mijn hart, begreep ik op latere leeftijd. Meester Beckers ontwierp het concept van een liefdevol godsbeeld en ik ben hem er tot op de dag van vandaag dankbaar voor.

maandag 2 november 2009

Script

Drie jaar geleden ontmoetten wij elkaar tijdens een NLP-opleiding in Westmalle. Sinds die tijd komen wij één keer per jaar samen om onze ervaringen met elkaar uit te wisselen. Een waardevolle en spirituele traditie die ik koester. Vandaar dat ik alles uit de kast haalde om mijn vrienden een mooi programma aan te bieden.

Als gastheer opende ik met een meditatie, waarna wij onze vriendschap bezegelden met het rondgaan van een kelk met witte port. Met dit ritueel weten wij ons verbonden met elkaar, maar ook met de Bron van Leven, de engelen, de avatars en onze overleden geliefden.

Tijdens het Kwaliteitenspel vertelden wij elkaar welke talenten wij het afgelopen jaar inzetten om onze doelen te realiseren. Welke krachten en machten wij aanwendden om de hobbels op ons levenspad het hoofd te bieden. Levensechte en ontroerende verhalen, die we in alle openheid met elkaar deelden.

Enkele weken geleden rondde ik de Opleiding Personal Coach af, waarin ik kennis maakte met de Transactionele Analyse. Hierin wordt verondersteld dat mensen in hun kinderjaren een script schrijven, een onbewust levensplan dat voornamelijk onder invloed van ouders tot stand komt.

Het script is herkenbaar aan terugkerende patronen, waarbij het plot voorspelbaar is. Mensen gaan ‘in script’ als zij in stress raken of wanneer ervaringen hen herinneren aan pijnlijke situaties uit hun kinderjaren. Ieder van ons herkende dergelijke patronen. Ik kom er bijvoorbeeld niet aan toe om zaken op een behoorlijke wijze af te ronden, typisch een patroon dat bij mij hoort.

Zo zit ik met collega-aalmoezeniers op een jaarlijkse corpsdag word ik na de lunch weggeroepen voor een spoedgeval op de kazerne. Tijdens een militaire oefening in Duitsland krijg ik op de laatste dag griep waardoor ik het slotoffensief mis. Mijn laatste intervisiebijeenkomst van bovengenoemde opleiding moet ik afzeggen omdat er plotsklaps een partij werk op mijn bordje terecht komt. En zo kan ik wel doorgaan.

Als ik dit aan mijn vrienden vertel, valt de stroom uit. Het huis hult zich in duisternis terwijl de huiskamer sfeervol verlicht blijft door de Paaskaars en waxinelichtjes. Als Annemiek op haar laptop het telefoonnummer van de storingsdienst wil opzoeken, blijken we niet meer online te zijn. Via het mobiele netwerk vinden we de storingsdienst en om tien uur ´s avonds meldt de monteur zich. Mijn programma wordt wreed verstoord.

De stroomstoring blijkt allerminst een kwestie van het juiste schakelaartje in de meterkast. Nee, we hebben een heus probleem. Alle lampen, elektrische apparaten, stopcontacten en stekkerdozen in het hele huis kunnen daarvan oorzaak zijn. De dienstdoende medewerker duwt mij een grote zaklantaarn in de hand om hem tijdens zijn zoektocht bij te lichten. De verheven sfeer waarin ik zojuist nog verkeerde, wordt ruw teniet gedaan in een donker en kouder wordend huis.

Al anderhalf uur dribbel ik achter hem aan. Alle apparaten worden aan- en uitgeschakeld, de stopcontacten uit de muur gesloopt en doorgemeten. In het felle schijnsel van de lantaarn zie ik het gruis van cement uit de opengewerkte plafonds op de vloer en mijn zwartsatijnen overhemd neerdwarrelen. ‘Dit wordt een behoorlijke rekening’, verzekert de monteur uiterst beleefd. ‘Klote-script!’, flitst het door de gastheer in zijn droeve duisternis.

dinsdag 27 oktober 2009

Burgerlijk

Pieter en Marijke waren een voorbeeldig stel. Tegenover Annemiek kon Marijke enorm oppijpen over haar ideale echtgenoot. Pieter had een volle baan en was als huisman altijd inzetbaar. Hij kookte, deed de afwas, de boodschappen, bracht hun drie kinderen naar sportclubjes, juichte halve zaterdagen langs de zijlijn en had altijd aandacht voor haar.

Als Annemiek over hen vertelde, voelde ik mij een beetje in de hoek gezet. Ik vind mijzelf ook een geëmancipeerde man die zijn steentje bijdraagt, maar heb zo mijn egocentrische buien, waarin ik het liefst op de bank hang en niets doe. Op een avond hadden wij ‘Jozef en Maria’ uitgenodigd voor een borrel en al snel raakten wij in discussie over relaties buiten het huwelijk.

Pieter was er fel op tegen dat ik naast vrienden ook vriendinnen had. Ik probeerde hem ervan te overtuigen dat ik daar zuiver mee omging, maar moest toegeven weleens verliefd te zijn geweest. ‘De kat op het spek binden’, stelde hij ongenuanceerd vast. ‘Daar moet je mee om leren gaan’, meende ik.

Hij vond dat ik mijn verantwoordelijk als echtgenoot moest nemen, anders had ik vrijgezel moeten blijven. ‘Ik vind dat ontzettend burgerlijk’, sputterde ik tegen. Deze uitspraak triggerde Pieter tot in zijn vezels. Kwaad sloeg hij met zijn vuist op tafel en schreeuwde dreigend: ‘Zeg dat nooit meer, burgerlijk, nooit meer!’ Zijn felle reactie kon ik niet plaatsen, maar voor hem was de discussie gesloten. Gekunsteld gingen wij over op een ander, minder beladen onderwerp.

Een paar maanden later kocht Pieter een splinternieuwe motor. ‘De lieverd mag ook wel iets voor zichzelf hebben’, vond Marijke. Veertien dagen later bekende Pieter na het doen van zijn huishoudelijke taken, dat hij er klaar mee was. Hij stapte op zijn motor en racete zijn vrijheid tegemoet. Annemiek en ik hebben hem nooit meer gezien.

In de zomer troffen wij Marijke met ingevallen bekkie toevallig aan op het strand. Pieter had de boel de boel gelaten, huurde ergens een kamer en was nauwelijks aanspreekbaar op zijn verantwoordelijkheden. Marijke wenste haar ex liever dood, dan wist zij tenminste waar zij aan toe was. Nu zat zij boordevol twijfels en prangende vragen. Waarom was hij met de noorderzon vertrokken? Zat hij in een midlifecrisis? Was er een vriendin in het spel? Ik luisterde aandachtig, knikte empathisch, maar onderkende een vals binnenpretje. ‘Zo burgerlijk was die Pieter dus ook weer niet’, smaalde ik in stilte.

Winterfeest















Mijn passie voor vogels is mij door pa met de paplepel ingegoten. Altijd in de weer met volières en vogelkooitjes nam hij mij vaak mee naar Overvoorde, een park tegenover ons huis, waar hij mij van alles vertelde over de vogels, die wij er tegenkwamen.

In het Haagse Moerwijk stonden wij bekend als vogelaars en de hele buurt zocht ons op met door katten aangevreten en door het verkeer verwonde vogels. Mijn vader was een vogelfluisteraar avant la lettre en slaagde er dikwijls in onze gevleugelde vrienden op te lappen, waarna wij ze met trots in Overvoorde vrijlieten.

In januari van dit jaar heb ik mijn oude passie nieuw leven ingeblazen met de aanschaf van een voedersilo, vetbollen, pindanetjes en een verrekijker. Het werd een winterfeest. In mijn notitieboekje heb ik zestien vogelsoorten opgetekend, waaronder een paartje staartmezen, die ik niet eerder in onze tuin had waargenomen.

In de lente dunde de populatie uit. Ik moest mij tevreden stellen met een schare huismussen, een tiental spreeuwen die de appelboom van de buurman leegvraten, een nestje schattige koolmeesjes, het echtpaar merel en een prachtige zanglijster, die mij blij verraste.

In de schemering van een zomerse avond streek hij uit het niets op drie meter afstand voor mij neer met een slakkenhuis tussen zijn snavel. Even keek hij mij schuins aan waarna hij met zijn vondst op een grindtegel beukte totdat het huis in stukken brak en hij er vandoor ging met de naakte slak. Fascinerend zo’n stukje natuur.

Vanochtend vroeg kwam ik slaapdronken de huiskamer binnen en vanaf de tuinbank, zo’n dertig centimeter van ons raam, werd ik begroet door een winterkoninkje. In mijn notitieboekje las ik later dat ik hem in februari voor het laatst had gesignaleerd. Alhoewel dit kleine vogeltje (± 9 cm) in Nederland bekend staat als schuw, liet deze zich in vol ornaat bewonderen. Hij keek mij even aan en ik begreep de boodschap. Het winterfeest gaat beginnen.

maandag 26 oktober 2009

Verliefd















Vanochtend werd ik verliefd wakker. Niet tot over mijn oren zoals in mijn wilde jaren, wel met vlinders in mijn buik die overigens tijdens de ochtendplas in allerijl door het badkamerraam weg fladderden.

Deze maand droomde ik over drie verschillende vrouwen op wie ik verliefd werd na een tedere aanraking of een zachte zwoele kus. Zij namen het initiatief tot toenadering, heel verleidelijk en sensueel. Ik ken de dames niet, voor mij zijn het wildvreemden. Dat neemt niet weg dat ik met plezier de Don Juan uithing.

Merkwaardig, want ik heb op dit moment wel andere dingen aan mijn hoofd dan verliefd worden. Goede herinneringen aan mijn verliefdheden heb ik niet, negen van de tien keer liepen die uit op een klein drama. En waarom verschijnt Iris niet in mijn droomtheater, een studiegenoot die mij met haar glimlach charmeert? Wat zou Freud hiervan zeggen?

Vanavond vond ik al googelend een site over droomanalyse waarin dit verschijnsel wordt verklaard:

'Als je droomt dat je verliefd bent, kan dat een voorteken zijn dat je persoonlijke verlangens en heimelijke pleziertjes je in moeilijkheden kunnen brengen.
Als je droomt dat anderen in je droom verliefd zijn, geeft dat aan dat anderen je proberen over te halen tot pleziertjes die eigenlijk niet door de beugel kunnen.'

Ik las de regels als een onheilsprofetie uit het boek Jona. In mijn dromen ervaarde ik de prille romances als lieflijk en onschuldig. Nu voel ik me als de stiekemerd, met heimelijke pleziertjes, de vieze man uit Dronten die zichzelf nog tegenkomt. Mijn droomgeliefden verworden tot slettenbakken die mij overhalen tot perverse spelletjes. Daar krijg ik later spijt van. Double trouble dus. Larven waren het, geen vlinders.

En bedankt hè, Sigmund.

vrijdag 23 oktober 2009

Gepieker

Normaliter slaap ik als een roos, de afgelopen weken houdt gepieker mij uit mijn slaap. Overdag ontloop ik de zorgen om mijn gezondheid met literatuur, muziek, televisie en het schrijven van blogs. De ziel registreert echter een toenemend aantal beroerde dagen en brengt mij ’s nachts verslag uit.

Na het lezen van een hoofdstuk uit een spiritueel niemendalletje, knip ik het bedlampje uit en leg mijn zware hoofd op het kussen. De zoete rust wordt na enkele seconden doorbroken en het gepieker, met gedachten die om aandacht vragen, vangt aan. Eerst mild in mijn achterhoofd zodat er nog ruimte is voor de bevinding dat ik, ondanks het gepieker, lekker in mijn warme bedje lig.

Door ervaring wijs geworden probeer ik het gepieker te negeren. Ga ik erop in dan ben ik het haasje. Een vruchteloze dialoog ontspint zich tot in het oneindige van de nacht. Soms kan ik de verleiding niet weerstaan, de ziel is bloedserieus en het gepieker gaat over in malen. Woelen helpt niet, één been buiten het dekbed, het kussen keren, zuchten en bidden evenmin.

Met het schrikbeeld van de radiowekker op kwart over zes nam ik wel eens een half oxazepammetje. Geduldig wachtte ik op de chemische inwerking en glimlachte als mijn ziel het zwijgen werd opgelegd. Helaas liep ik de dag erna, met het gevoel de hele nacht gehuild te hebben, rond als een zombie.

Mijn huidige strategie is de overgave. Als een volleerd zenmeester neem ik mijn gedachten waar, die zich in cirkels eindeloos herhalen. Mijn klamme lijf en de pijnscheuten in mijn onderbuik neem ik voor lief. Ik stoor mij niet langer aan het zachte gesnor van Annemiek en wacht tot mijn brein murw is. De zoete slaap kondigt zich aan met een gevoel van berusting en vrede. De ziel kust mij welterusten.

woensdag 21 oktober 2009

Kapper

















Vanmiddag ging ik naar kapsalon Jacques waar ik al achttien jaar klant ben. Jaren achtereen werd ik geknipt door Rick. Hij is specialist in het snijden van haar. ‘Door uw steile haar kan ik beter met een mesje wat volume in uw coupe brengen’, vertrouwde hij mij toe.

Jaren achtereen ben ik naar tevredenheid gesneden door Rick. Het is een aardige jongen, een gezellige prater en ik maakte hem altijd complimenten over zijn snijwerk.

Zeven weken terug wilde ik telefonisch een afspraak maken, was Rick op vakantie. Ik mocht kiezen, wachten of een andere kapper. ‘Maar ik wil wel een goeie’, riep ik impulsief. Ooit had de kapsalon een stagiaire op mij losgelaten, waarna ik een paar dagen liever niet over straat ging.

De baas zou mij snijden. Jacques verstaat de kunst en praat geanimeerd bij de beoefening van zijn vak. Ik was blij verrast met het resultaat en ontving zelfs uit collegiale kringen leuke reacties. ‘Joh, je lijkt wel zeven jaar jonger’, die kwam het diepste bij mij binnen. Jacques mocht voortaan het mes hanteren.

Gisteren belde ik voor een afspraak en zag er tegenop Rick aan de telefoon te krijgen. Op de achtergrond hoorde ik hem gezellig babbelen. Ik wilde hem niet kwetsen en zag op tegen zijn ontdekking van mij in de stoel bij Jacques.

Ik hing mijn jack op en bespeurde geen Rick. Op het moment dat Jacques een nieuw mesje in het hulpstuk deed, doemde hij van achter uit de zaak op in mijn spiegelbeeld. ‘Rick, jij snijdt ook goed hoor’, riep ik gemaakt vrolijk. Het klonk zo lullig dat ik mij schaamde voor de klanten. De baas glimlachte onbeduidend. Rick boog zich over mij heen en fluisterde: ‘Geeft niet hoor, Jacques krijgt er ook wel volume in’.

Jeshua














Het woordje ‘jezus’ is net zo uitgekauwd als ‘liefde’. Er zijn teveel enge mensen die zich Jezus hebben toegeëigend. Zoals rechtlijnige protestanten die er ‘gristus’ aan toevoegen en brave katholieken die alleen op zondag geloven.

Ik spreek hem aan in het Aramees met Jeshua. Zoals zijn moeder hem riep voor het avondeten.

De hemel herbergt vele mooie zielen. Krishnamurti, Gautama, Nisargadatta en Franciscus zijn mijn favorieten, maar Jeshua staat met stip op één. Hij is mijn ijkpunt.

's Avonds brandt er thuis een waxinelichtje voor het donkergroene Heilig Hartbeeld van oma Ans. Meestal wil ik niet praten, maar vind het toch fijn als hij er is. Dan nodig ik hem uit met mijn verontschuldiging voor de rommel van binnen.

Als ik aan het leven lijd, vraag ik zijn aandacht. ‘Jeshua, luister!’ Concrete feedback krijg ik nooit, maar ik voel mij gehoord, ervaar zijn vrede en weet dat het goed komt.

dinsdag 20 oktober 2009

Horloge
















Voor mijn verjaardag kreeg ik van Annemiek een gouden horloge in luxe verpakking. Een rib uit het lijf van haar startend bedrijf, realiseerde ik me het sieraad bewonderend. Mijn eerste gouden horloge. Annemiek zei dat ik het verdiende. Ik wist niet waaraan, maar vond hem prachtig.

Telkens weer keek ik verliefd naar het klokje om mijn pols, totdat ik na twee uur euforie ontdekte dat het vijf minuten achterliep. En na zes uur tien minuten. De volgende dag ging Annemiek terug naar de juwelier voor een nieuw batterijtje.

Gelukkig het euvel was verholpen, veronderstelde ik. Na een uur liep het uurwerk weer achter. Teleurgesteld stopte ik mijn cadeau in het sierlijke doosje. Af en toe deed ik het open, op zoek naar meer bewijs dat het klokje niet deugde. Annemiek belde de dames achter de toonbank.

De klant is koning. Gelukkig was er nog één zo’n horloge en dat liep als een klok. De dames hadden dit na 24 uur quarantaine vastgesteld. Met enig wantrouwen opende ik thuis het doosje. Het liep, aandachtig volgde ik de secondewijzer en toen stond het stil.

Dat moment had iets magisch. Het effect van Uri Geller, maar dan destructief. Ontdekte ik duivelse krachten, die een leven lang schuilden in de luwte van mijn schaduwzijde? Niet langer boos op de dames deed ik mijn oude klokje weer om.

In God















´When will I ever learn to live in God´ vraagt Van Morrison zich af op zijn album Avalon Sunset. Het is zo’n regel uit een songtekst die regelmatig in mij oppopt. Meestal in situaties dat ik het gevoel heb een beetje van het padje af te zijn. Niet als ik ’s avonds met vrienden vrolijk word van de wijn, wel de ochtend daarna.

Het ‘in God’ vind ik goed verwoord, beter dan ‘with God’. Het gaat Van niet om een relatie maar om een zijnstoestand. Hij verwijst naar de mystieke eenwording met God. Dan lost het ego op en kan er geen relatie zijn, omdat er niemand, niet meer een iemand is, om met God te zijn.

In 2002 verdween ik onopgemerkt in God. Onverwacht kwam ik in een ziekenhuis in Harderwijk terecht. Het was mijn eerste opname en ik vond het niks om patiënt te zijn. Dagelijks vertoefde en mediteerde ik met mijn infuusstandaard in het stiltecentrum. In een genadig ogenblik raakte ik in God verzeild. En Hij in mij. Wauw.

Onmetelijke ruimte, onvoorwaardelijke liefde en onaantastbare vrede. Niet als fenomenen die aan komen waaien, maar als een toestand van zijn die er altijd is geweest en eeuwig zal blijven. Innig verbonden met de eenden in de vijver voor het ziekenhuis, met de lelies aan de waterkant, met de patiënten op mijn zaal. Met Henk en zijn open wonden die maar niet wilden helen. Met mevrouw Sterk die kampte met complicaties na een baarmoederoperatie en met René en zijn longkanker, pijn en levenskans van één op tien. ´Wij zijn één´ realiseerde ik me. Wij dragen samen het lijden en het stelt uiteindelijk niet veel voor. Ik zie en het is goed, zo goed.

Door de Geest gedreven, belde ik mijn moeder in een kamertje achteraf. “Mam, het is goed, maak je geen zorgen. Ook als ik doodga is het goed. Het maakt niet uit.” Zij reageerde geschokt: “Zo mag je niet praten, jongen”.

Ik was niet meer van deze wereld. Een dag later keerde ik terug. En met mij, mijn relatie met God.

In God was een stuk beter.

Vliegen










Half oktober en nog hebben wij vliegen in huis. Gemiddeld één of twee van die snelle rakkers. Heeft dit met de klimaatverandering te maken of komt het door de mooie herfst?
Hoe dan ook, de diertjes gedragen zich uiterst irritant.

Werk ik op mijn laptop dan landt een vlieg op mijn beeldscherm. Hij rommelt nerveus in mijn worddocument. Om half acht zet ik de tv aan om naar DWDD door te kijken. Prompt strijkt het duivelse wezentje neer op het hoofd van Matthijs van Nieuwkerk, op zoek naar niets.

Regelmatig behaagt het de beestjes om op mij te zitten. Eerst probeer ik ze met een wuivend gebaar van me af te houden, maar ze komen terug. Gaan op mijn handen of blote onderarmen zitten, zien dit als spel en ik besef niet dat ik aan het verliezen ben.

Na enkele minuten zak ik af tot een lager niveau waarop ik binnensmonds dreig: ´Nou, flikker je op´. Het baat niet. Overvallen door gevoelens van persoonlijke vijandigheid vouw ik de VARA gids en zin op vergelding. ‘Okay, you get what you want.’
Als er geen vliegen zijn, dan weet ik beter. Nu ervaar ik in lichte paranoia dat zij het op mij hebben gemunt.

Natuurlijk mep ik mis. Harde petsen op de leren bank en op mijn knie. Ze komen terug, tarten me. Ik word nog bozer en ervaar elke miskleun als een persoonlijke nederlaag.

Zaterdag vroeg ik Annemiek een vliegenmepper mee te nemen uit het dorp. Ik zag dat zij het op een briefje schreef. Toen we samen de boodschappen uitpakten, wist ze opeens dat zij iets vergeten had. Op hetzelfde moment zie ik een vlieg op mijn net uitgepakte stroopwafels scharrelen. Dan wordt het stil in mij.

Een goeroe in India beweert dat je geen goeroes moet volgen. Tijdverspilling, het leven zelf is jouw persoonlijke goeroe. Begin ik te begrijpen wat hij bedoelt?

Zinloos













Als legeraalmoezenier voer ik regelmatig gesprekken met militairen die uit Uruzgan zijn teruggekeerd. De meesten waren werkzaam in of rond het hospitaal in Kamp Holland.
Tijdens deze ‘terugkeergesprekken’ krijgen hun ervaringen de volle aandacht en komen ook hun gewonde en gesneuvelde collega’s ter sprake. Dikwijls zijn dat verhalen met beelden die op hun netvlies gebrand staan. Aangrijpend en vaak shockerend.

Inmiddels zijn 21 Nederlandse militairen overleden. “Was het ´t waard?”, is de vraag die mij vaak wordt voorgelegd. Eigenlijk verwacht niemand antwoord want diep van binnen weet iedereen dat het een onmogelijke vraag is. Welke criteria zouden we moeten hanteren? Het succes van onze missies in Irak en Afghanistan? Laat een jong mensenleven zich meten met politieke doelstellingen? Vorige week hoorde ik een politicus in de discussie omtrent de verlenging in Uruzgan roepen dat we wel moesten blijven, het maakte ‘t waard! Hun vroege dood werd als argument ingezet. Dat riekt naar lijkenpikkerei omwille van een politiek belang.

De onmogelijke vraag, het is goed deze te stellen. Dit toont onze betrokkenheid bij de collega’s, waarvan we afscheid namen. Het is de ultieme vraag naar zingeving, naar het ‘waarom’. Soms klinkt er protest in door. Te sterven zo ver van huis tart immers ons gevoel van rechtvaardigheid en laat ons in verbijstering en onmacht achter.

De onmogelijke vraag kunnen wij niet beantwoorden, dat moeten we ook niet willen. Wellicht hebben zij, die niet meer onder ons zijn, het antwoord. En als dit zo is, dan zullen wij dat niet horen.
Schrijver en columnist Martin Bril schreef kort voor zijn sterven: ´Ach, de dood is zo zinloos.´ Natuurlijk hoort de dood bij het leven, onontkoombaar, maar als je in de kracht van je leven bent, nog vol verlangens en ambities, geliefd door een geliefde en omringd met vrienden en familie, ja, dan is de dood zinloos en dient geen doel, geen enkel belang. Vanuit dit perspectief is de dood zinloos en absurd.
Waren onze militaire missies 21 mensenlevens waard? Die vraag laat zich niet beantwoorden, maar dwingt tot een weerwoord: ´Ach, de dood is zo zinloos.´

Tuinavonden














Ondanks het gesukkel met mijn gezondheid heb ik met volle teugen van de zomer genoten. Het was een fantastische zomer. Geen benauwde hittegolven of langdurige, druilerige perioden.

In mijn dagnotitieboek tekende ik 42 tuinavonden op. Romantische avonden met kaarslicht, fakkels, een rood wijntje, oude kaas en een muziekje op de achtergrond. Annemiek en ik voelden ons de koning te rijk onder het grote zonnescherm. Dikwijls zaten we daar tot diep in de nacht samen te keuvelen, of keken we op de laptop naar de Sopranos en Six Feet Under. Vaak haalden we het oude Jugendstil lampje uit de schuur zodat we een boek konden lezen of een potje backgammon speelden.

Vrijdag 3 april tekende ik onze eerste tuinavond op, zaterdag 19 september de laatste. En als ik Erwin Krol mag geloven dan zal het wel bij deze laatste blijven. Pas als we minstens tot 23.00 uur in de tuin vertoefden, ‘mocht’ ik deze avond in het dagnotitieboek optekenen. Verder noteerde ik wat wij deden en wie er op bezoek kwamen. De temperatuur van de tuinavond schreef ik ook op. Misschien een merkwaardige liefhebberij zo’n dagnotitieboek met tuinavonden, maar nu heel leuk om terug te lezen. Vooral omdat de herfst vandaag pas echt begonnen is en ik dat boek voorlopig kan sluiten.

Roos













Zelden kom ik een oorspronkelijke geest tegen. Kuddedieren en papegaaien tref ik op iedere straathoek en elke hitlijst. Authenticiteit is een schaarsteproduct. Roos Rebergen is oorspronkelijk, origineel en innemend.

Vandaag kocht ik de cd van haar band Roosbeef. ‘Ze willen wel je hond aaien maar niet met je praten’, luidt de titel van haar eerste album. Met zelfgeschreven en gecomponeerde liedjes zet de 20-jarige Roos haar kleurrijke binnenwereld uiteen. Teksten met een ogenschijnlijk naïeve visie op het leven en de haar omringende jongerencultuur, juist daardoor steeds van een naakte schoonheid en een ontroerend prille levenswijsheid. Roos is een verrassend talent. Bij het beluisteren van het album hoor ik dat zij de muzikanten in de toekomst zal gaan overvleugelen. Roos heeft de allure van Spinvis en Ramses en verdient de support vanuit de kringen van kleinkunst.

Voor de verjaardag van Annemiek reserveerde ik alvast kaarten voor een try-out van Roosbeef in het Cultuurhuis in Doorn. Op 19 maart 2010 laten we ons verwonderen en beroeren. “Misschien zijn wij wel de enige oude mensen tussen allemaal puberende jongeren”, merkte ik vanavond enigszins verontrust op. “So what”, reageerde mijn lief.

Ja, so what, Roos is aaibaar voor alle generaties.

Onschuld












Elkaar uit het oog verloren kwam ik vorige week, na ruim veertig jaar, mijn oude schoolvriend Frans tegen op Hyves. We zaten bij elkaar op de lagere school aan de Raaphorstlaan in Den Haag. Ook tijdens onze middelbare schooltijd trokken we met elkaar op. Mooie jeugdjaren boordevol dierbare herinneringen, die in waarde stijgen naarmate je ouder wordt.

Frans mailde een foto, die ik nog niet eerder had gezien. We waren zestien jaar en toerden op onze brommers de wijde wereld in, vol vertrouwen in het leven. Deze foto raakte me. De levenslust in onze ogen, de onschuld en naïviteit, onze vriendschap door dik en dun, het was in de lente van ons leven. We hadden nog geen notie van de petsen om de oren die het leven voor ons in petto had. Nog niet verwond of echt gekwetst. Maar leven van dag tot dag, met dromen en illusies. Het grote avontuur kon beginnen, we waren enthousiast, dol en dwaas.

Gelukkig maar, zo hoort een mooie jeugd te zijn.

Gretig

Juli 2010 ga ik met FLO (functioneel leeftijdsontslag). De gsm van defensie mag ik houden, het sim-kaartje lever ik in. Geen reden dus om mij nu al op het internet te oriënteren op een nieuw mobieltje.

Twee toestellen op zak is onhandig. Een gsm van de baas is lastig omdat het voeren van privégesprekken en sms’jes tot een minimum beperkt moet blijven. Het is immers niet koosjer om op kosten van de belastingbetaler privé te telefoneren. Kwestie van integriteit.

Het verleidelijke vooruitzicht op een eigen gsm kon ik twee weken geleden niet langer weerstaan. Google gidste mij door de Hof van Eden en bracht mij bij de Nokia N80. Wat een gadget! Pearl black. Lekker veel features: 3-megapixelcamera, internet, TomTom, FM-radio en MP3-speler.
‘De nieuwe manier om verbonden te blijven’, lokte de adverteerder.

‘Nu een gratis Nokia winnen’, vervolgde de verleider op de site. Simpelweg door je naam, e-mailadres en gsm-nummer in te vullen. Met één sms’je winnaar van een Nokia N80?
Twee minuten later ontving ik een sms’je. “Het zal toch niet waar zijn”, dacht ik. Een ‘dienstbericht’ met de onheilspellende titel ‘Sodom’ was met mijn simpele gsm niet te openen. In de details trof ik wel een wazige code, geen afzender. Een kwartier later ontving ik weer een dienstbericht en kort daarna nog één. Ik voelde nattigheid, maar verdrong de gedachte bedrogen te zijn.

De week daarna werd ik op de raarste momenten bestookt met dienstberichten. Met enige gêne lichtte ik mijn secretaris over de kwestie in. Welwillend adviseerde hij mijzelf af te melden op de betreffende site. Ogen achter zijn bril verraadde: “Beetje dom, aal!”

Het lukte me niet de site te achterhalen. Wel las ik berichten van pubers, die hun prepaid kaarten niet aan konden slepen. Van verontruste ouders, die de samenleving waarschuwden voor deze meedogenloze oplichters. Maar het meeste schrok ik van de kosten, 3 euro per bericht, exclusief verzendkosten. Schaamte bekroop mij, klam in de nek. Gretigheid had mij genekt en mijn integriteit stond op het spel.

“Wat heeft deze aalmoezenier bij de laatste afrekening toch een hoge kosten”, hoorde ik het hoofd bedrijfsvoering al roepen. “Busker weet toch dat hij zich moet kunnen verantwoorden als hij boven de 75 euro per maand komt”, spookte het door mijn hoofd. Toch jammer om een mooie loopbaan af te moeten sluiten met zo’n onnozel vlekje op het blazoen.

Ieder sms’je veroorzaakte een pijnscheut. Soms voelde ik haat voor mijn anonieme kwelgeest. Na een intensieve ´search´ op het internet vond ik de verlossing. Met een code van vier cijfers en de hoofdletters STOP verbande ik de terreur. Direct daarna ontving ik een sms´je dat ik voor deze dienst was afgemeld. “Thank God”, dacht ik in stilte.

Profeet

“They tell me everything is going to be all right, but I don't know what all right even means.”



Wat een venijnig citaat van Bob Dylan op het album Time out of Mind. Hij weet het niet, ik wel.

Om mij goed te voelen, hoef ik mij zelfs niet in te spannen. Een gigantische dynamiek in mijn binnenwereld is voortdurend gericht op een goed gevoel. Ik hoef mij er niet mee te bemoeien. Louter volgen. Soms lukt het niet, dan ga ik eerder naar bed of drink wijn in het weekend.

Meestal is het er, dat goede gevoel. Ik ben een tevreden man als het gaat om wezenlijke dingen, zoals een goed gesprek, een glimlach of de gitzwarte merel in onze tuin. Maar een nieuwe iPod, een betere shampoo of een zakje laurierdropjes kunnen hetzelfde effect resulteren. Met schroom beken ik dat het goede gevoel het ruim neemt met de moraal.

Het goede gevoel is blind, voor de wereld en haar ellende. Voor de tragiek van het nieuws, eigenlijk ook voor jou. Het is lichtelijk geraakt als het wordt verstoord. Door de werkelijkheid.
Het goede gevoel is geen kompas, geen leidraad naar geluk. Wellicht is Dylan beter af met het niet weten en moet de profeet geëerd worden in eigen stad.

Karma












De fraters op mijn lagere school waren meester in het creëren van zondebesef. Een grote mond, een leugentje om bestwil en het gejatte appeltje bij de groenteboer maakten zwarte vlekjes op mijn zieltje.

Voor mij als zesjarige genoeg reden om drie keer per week na schooltijd te biechten bij een priester. Meestal mocht ik mijn zieltje met drie Weesgegroetjes schoonwassen. God als witte reus.

Karma is een ingeburgerd begrip. Oorspronkelijk afkomstig uit de hindoeïstische en boeddhistische traditie, maakt de wet van oorzaak en gevolg tegenwoordig deel uit van het gedachtegoed van westerse spirituele bewegingen. Ook in mijn pastorale praktijk spreken mensen openhartig over hun karma, vlekjes op hun ziel uit een vorig leven.
Sommigen dragen hun karma als een onontkoombare last, anderen kijken wel uit om slecht karma te creëren.

De filosofie waarop karma is gestoeld, gaat ervan uit dat het leven een leerschool is. De menselijke ziel, op weg naar vervolmaking. Fouten die je onderweg maakt, kun je in een volgend leven verbeteren. Reïncarnatie, de wet van wedergeboorte, is hier onlosmakelijk mee verbonden.

Met karma kan ik leven als een aannemelijke hypothese. Met een juiste interpretatie kun je er logica en een vorm van rechtvaardiging in ontdekken. Helaas bemerk ik dat fatalisme en angst de aanhangers vaak belemmeren in hun spontaniteit. Het oordeel hangt in de lucht. Beelden van de grote baas met een notitieblokje dringen zich op. Kruisjes achter je naam, die gum je niet met een paar schietgebedjes uit.

Tijdens mijn vakantie las ik een esoterisch boek waarin de auteur dit fenomeen uitdiept. Hij tornt niet aan de wet van karma en onderschrijft de ontwikkeling van de ziel door vele levens heen. Hij pleit echter voor een onmiddellijke werking van de wet. Door met volle aandacht te leven, naderen oorzaak en gevolg elkaar en vallen samen. Karma lost op in het nu.

Hij vervolgt met het inzicht dat de mens van nature beschikt over het vermogen gedachten en daden zelf te beoordelen. In ons gevoelsleven bevinden zich antennes die zich voortdurend afstemmen op de harmonie in de kosmos. Simpel gesteld; als je iets wilt en het voelt niet goed, dan laat je het wel. Spontaan zonder morele overwegingen.

Een interessante visie, maar hoe verwerf je die staat van bewustzijn? Hoe kom je in de kracht van het nu? Is dat voor jou en mij weggelegd of moet je wel een héél geschikt karma hebben? ‘Stilte, meditatie, yoga, biologisch voedsel, mantra’s, focussen, healing’, prediken de goeroes van deze tijd.

Wat ik nú voel? Een eigenzinnig, tegensputterend ego. Niet geheel onterecht, want ieder doel dat je stelt is gericht op de toekomst en verwijdert je juist van het nu. Een dilemma waar ik al eeuwen mee worstel. Maar wel aantrekkelijk zo'n witte reus à la minute.


Bron: Het Witte Boek – uitgeverij Ankh-Hermes

Klassenavond












Vannacht keek ik op het themakanaal Geschiedenis 24 naar herhalingen van Hoepla, vier spraakmakende programma’s van de VPRO uit 1967. Heerlijk om de rebelse tijdsgeest uit de jaren zestig weer eens op te snuiven.

Het wachten was op de gewraakte scène, waarin Phil Bloom haar krant naar beneden slaat en calvinistisch Nederland haar jonge borsten toont. Dat gaf commotie in onze samenleving en in de Tweede Kamer werden vragen gesteld over de grenzen van fatsoen.

In gedachten ging ik terug naar de MULO jaren in Den Haag. Mijn ouders hadden mij volgens traditie op een Rooms-katholieke school met fraters geplaatst. Jongens op de begane grond en de meiden op de bovenverdieping. Strikt gescheiden, zelfs de lesuren en middagpauzes waren op verschillende tijden. Drie tot vier keer per schooljaar was er enige coulance, dan troffen de geslachten elkaar op een klassenavond, die altijd door de jongens werd georganiseerd.

Als klassenvertegenwoordiger was ik drie jaar verantwoordelijk voor de organisatie van dit fenomeen. Dat vergde een verregaande samenwerking met het regime. Allereerst moest ik bij hoofdfrater Florianus gestencilde uitnodigingen ophalen. Vervolgens genoot ik het privilege om deze tijdens de middagpauze van de meisjes uit te mogen delen. Hierbij ging ik nooit kieskeurig te werk, hoe meer meiden des te beter. De meisjes moesten de uitnodiging thuis door hun ouders laten ondertekenen en de volgende dag afgeven bij Floor. Altijd een spannend moment als ik vernam wat de oogst had opgebracht.

Onze klassenavonden hadden een stevige reputatie opgebouwd en dat resulteerde in veel leuke meiden. Wij draaiden de hipste muziek, speelden gitaar, hadden gekleurde spotlights, vertoonden vloeistofdia’s en sleepten het geraamte als mascotte uit het biologielokaal . Onze klas swingde het meest, maar er waren regels, Roomse regels.

De dienstdoende frater, die wij tevreden hielden met een biertje en een sigaar, was voortdurend alert en spiedend aanwezig. Om klokslag elf uur ging de neonverlichting aan, wat leidde tot een ontnuchterende confrontatie met het kille klaslokaal. Er mocht gedanst worden, maar bij het ‘slowen’ moest er een frater kunnen passen tussen de jongen en het meisje. Het idee alleen al remde mijn erotische fantasieën, maar dat was waarschijnlijk de bedoeling.

De pleuris brak uit toen wij op een klassenavond in 1969 onaangekondigd het singletje ‘Je t’aime, moi non plus’ draaiden. Toen de bewaker met het witte boordje het gekreun van Jane Birkin hoorde, sprong hij als door een wesp gestoken van zijn stoel en nam het plaatje met een strenge vermaning in beslag. Die avond werden we om half elf afgestraft met de tl-balken.

Toen ik vannacht na drieën nog even rondzapte, zag ik op de commerciële zenders veel bloot de revue passeren. Phil Bloom was spannender. ‘Schatje, zal ik jou eens lekker verwennen’, kreunde een blond meisje met enge nagemaakte stem op RTL4. Nee, ik wilde niet verwend worden, maar luisterde op You Tube nog een keer naar Je t’aime. Met het singlehoesje op mijn beeldscherm zwijmelde ik weg in de nacht. Het is de fraters nooit gelukt mijn erotiek te stelen.

Fraters (1)

Frater Quirinus noemden we peuk. In de pauzes rookte hij een bolknak op het schoolplein, maar in de klas zagen wij een enge oude man met een dooie natte peuk tussen vlezige lippen. Tijdens de lessen dreigde hij onophoudelijk met een X op je weekrapport. Dat stond voor een ontevreden frater en heibel thuis.

In mijn derde MULO jaar deed het gerucht de ronde dat hij zijn handen niet thuis kon houden. ‘Hij zat aan ons.’ Het bleef bij een gerucht dat na twee maanden weer wegebde. Voor ons bleef Peuk verdacht en omgeven door een zweem van donkere seksuele gevoelens, arme man. Dat realiseerden wij ons toen niet, we reageerden spontaan.

Benno was de eerste die begon met masturberende gebaren toen Peuk saaie zinnen op het schoolbord schreef. Han volgde met een visuele boomstam. In no time waren zesendertig pubers druk in de weer met obscene gebaren.

Toen Quirinus zich weer tot de klas wendde, speelde zijn traagheid hem parten. Voor ons tijd zat om weer in het Rooms-katholieke gelid te raken. Dikwijls voelde hij de spanning in de klas voordat hij zich omdraaide. Dan schudde hij zachtjes met zijn hoofd en de dooie natte peuk schudde genadeloos mee.

Fraters (2)

Frater Salesius was een rijzige magere man van in de vijftig. Hij gaf wiskunde, zonder empathie of een sprankje humor. De Heer had hem een sombere roeping toebedacht. De Blijde Boodschap had hem geen vreugde gebracht en voor ons was hij de strengste.

Opgestookt door tekenleraar Arthur Hesselbach bereidden wij een tegenoffensief voor. Arthur was tegendraads en hekelde het Rooms-katholieke regime van onze MULO. Deze ‘leek’ met baard en lang haar tartte het corps door in de lerarenkamer tijdens de pauze een lunch te bereiden uit een pak Brinta, een fles yoghurt en rietsuiker. De fraters aten witte boterhammen met pindakaas uit plastic trommels.

Arthur bedacht het scenario en liet ons repeteren tijdens de tekenles. Zijn opdracht ‘smoel achter glaswerk’ had even geen prioriteit. Hij genoot van onze neiging tot rebellie en lachte revolutionair tijdens de generale repetitie.

In de middag hadden we Salesius. We vroegen ons af of we het durfden. Maar toen deze heerser zich tot het schoolbord keerde, lieten zesendertig leerlingen een hb-potlood op de grond vallen en doken weg onder hun schoolbank. Zesendertig hb-potloden, het klonk als voodoo. Doodse stilte in de klas, onder de tafeltjes was de spanning te snijden. Salesius werd geconfronteerd met een lege klas, de leegte van zijn roeping.

Na tien tellen kwamen wij weer in het gelid. Even zagen wij de frater met wijd opengesperde ogen in onze dagelijkse hel staren. Toen staken we de rechterwijsvinger omhoog en neurieden met dreigende bewegingen: ‘pssss…pssss….pssss’. Salesius was Salesius niet meer. Hij blokkeerde in al zijn vezels en liep met vuurrood hoofd en ingehouden woede de klas uit. Hij weigerde ons dat schooljaar nog les te geven. Wij zaten er niet mee.

Arie













Arie Boomsma, tweede zoon uit een domineesgezin, is op 1 oktober overgelopen naar het Roomse kamp. Uitgekakt door de EO en met mededogen omarmd door de KRO.
Ik volg hem al jaren want het schone portret van Arie verschijnt frequent op mijn flatscreen. Altijd vriendelijk en goedlachs, ruimdenkend, met een goede timing en onder vuur met kritische vragen niet boos te krijgen.

Mijn weerstand tegen de EO is aangewakkerd door Andries Knevel. Pijnlijk correct en quasi geïnteresseerd in het zieleleven van zijn tafelgenootjes. Slechts één keer in zijn gehele loopbaan van God los, één keer wat van het padje, één keer overspelig. Want hij voelde wel iets voor de theorie van Darwin. Wanneer Brigitte Kaandorp zingt, ‘Als ik het maar niet met Andries Knevel hoef te doen’, dan geniet ik in het geniep.

Wanneer je er na veertig dagen zonder seks uit gaat zien als Arie, dan laat je het wel. Hij is christen en fotomodel. Dat laatste heeft hem bij de EO strafpunten opgeleverd. Toen ik de Linda doorbladerde zag ik foto’s van een mooie man. Ik dacht dat alle vrouwen voor hem vielen, maar Annemiek vond hem een giraffe met een te lange nek.

Als Arie in mijn vizier verschijnt dan denk ik aan Jesus Christ Superstar. Met stellige zekerheid vermoedde ik dat de EO hem in eigen productie zou casten voor de rol van Messias. Na drie soepele interviews dacht ik: ‘Nee, Arie kan niet lijden, hij blijft altijd blij.´

Toen Arie bij de EO de wandeling van Jezus over het water wilde nuanceren, was het uit met de liefde. Zijn missie om het christendom in een ruimer perspectief te benaderen, was bij de EO mislukt. Jammer.

Arie zal ik in mijn hart sluiten als hij mij zijn schaduwzijden laat zien. Niemand kan bijna volmaakt zijn. Ik wil hem zien zondigen, zoals mensen dat nu eenmaal doen. Ik wilde frustraties zien toen de EO hem langzaam het keeltje dichtkneep. Ik wil de echte Arie zien.

Q65

















Gisteren tekende ik bij uitgeverij Henk de Tank in op de eerste druk van de Q65 biografie, die eind november verschijnt. Gesigneerd door de nog levende bandleden. Jay Baar, Wim Bieler en Dick Schulte Nordholt zijn niet meer in de gelegenheid. Vooral het overlijden van Wim in het jaar 2000 heb ik betreurd, hij was het hart van de Kjoe.

Mijn eerste singletje kocht ik bij platenzaak Fred Jasper op de Leyweg. Ik was een vroegrijpe puber en ‘The life I live’, ondersteunde mij in het verzet thuis. Ik wilde mijn eigen leven lijden, zonder de betutteling van ouders. Op een pamflet tussen de posters in mijn kamertje, drie hoog in Moerwijk, had ik met viltstift geschreven: ‘Waarom begrijpen onze ouders ons niet?’ Mijn moeder wist het antwoord ook niet.

The Outsiders en Q65 straalden in de zestiger jaren een sfeer van rebellie uit. Ik ging voor de Kjoe omdat die gasten bij mij in de buurt woonden. Met mijn koffergrammofoon, het ene singletje en eigen vocale bijdrage terroriseerde ik ons portiek. De boodschap moest luid en vaak verkondigd worden.

‘Well, this is my life of sadness. This is the life I live. This is my life of gladness. This is the life I live.’ Die levensfilosofie kon ik met één jaar Engels vatten. Zo simpel was het, je was sad of glad. Als ik maar mijn eigen gang mocht gaan, dan viel met sad ook wel te leven. Waarom begrepen ze dat nou niet?

Draaikolk














Als Haags jochie ging ik graag met mijn moeder naar het strand van Kijkduin. Aan de kustlijn bouwde ik zandkastelen, maar meestal speelde ik in zee. Van jongs af aan kreeg ik mee dat de Noordzee prachtig doch verraderlijk was.

Het kon gebeuren dat je plotseling geen bodem meer voelde of door sterke stroming naar Engeland werd meegezogen. Het slechtste scenario was de draaikolk. Als ik daar in terecht zou komen, niet tegenstribbelen want dan zou ik geheid verzuipen. ‘Rustig blijven totdat je op het diepste punt de opening vindt om eruit te kunnen zwemmen’, luidde moeders wil is wet.

Regelmatig zie ik een mens spartelen, vechten en verzuipen in een draaikolk.

Het noodlot slaat toe en je wordt meedogenloos meegetrokken naar de bodem van je eigen bestaan. In de mangel word je tureluurs van tegenstrijdige emoties, van ontreddering en verzet, van pijn en verontrusting. Of je raakt verward omdat je de situatie van teveel kanten ziet.

‘Een mens in crisis kiest tussen vluchten of vechten’, zegt de psycholoog.

Inderdaad, mensen grijpen naar de fles, snuiven zich suf of zijn niet thuis bij zichzelf en zitten in een depressie. Angst schrijft het scenario. Vluchten is verraad aan je eigen wezen en dat wreekt zich.

Er zijn gladiatoren die zich doodvechten en goede zwemmers die verdrinken. Mensen met afhangende schouders en wanhopige verzetstrijders. Vechten vreet energie, zeker als de tegenstander sterker is.

‘Rustig blijven totdat je op het diepste punt de opening vindt…’ Bij mij werkte het. Ik stikte bijna, maar zwom eruit en droogde mij af. Even later dook ik weer in de bruisende branding.