zondag 22 november 2009

Meelzakkenbataljon












Afgelopen weekend verhuisde mijn moeder naar een seniorenappartement. Dankzij haar opruimmanie kreeg ik een kartonnen doos met paperassen van mijn pa (1994†) mee. In de doos trof ik documenten aan die betrekking hebben op zijn diensttijd in Nederlands-Indië. Hij diende van 5 februari 1947 tot 18 februari 1950 onder het 4e Bataljon 10e Regiment Infanterie, bijgenaamd de Gele Duivels of het Meelzakkenbataljon.

Drie jaar verbleef Koos Busker bij het bewakingsbataljon in den vreemde tegen een soldij van 48 gulden per maand waarvan hij: sigaretten, tandpasta, scheerzeep en dergelijke kocht. Ik vond mijn uitzendingen van zes maanden naar Bosnië en Macedonië al lang. Naast een goed salaris hield ik daar nota bene een schilderbeurt van ons huis en fantastische vakanties aan over.

In een oorkonde lees ik dat de Minister van Oorlog mijn vader erkentelijk is voor de trouwe en waardige wijze waarop hij het Vaderland overzee diende bij het herstel van orde en vrede. Moge onze huidige missies in Uruzgan meer resultaat boeken dan de omstreden politionele acties in 1947 en 1948. Drie jaar lang wachtte mijn moeder trouw op zijn terugkeer. Thuis sprak hij weinig over zijn tijd in Indië, maar één verhaal herinner ik mij nog.

Op 17 augustus 1947 sneuvelden vier jongens toen zij op weg naar een kerkdienst onder vuur genomen werden. In de doos vind ik hun bidprentje. De tekst op de achterzijde luidt:

“Plichtsgetrouw naar Indië gekomen, altijd blij en opgewekt, een voorbeeld en steun door hun Godsdienstzin. Ondanks nachtwacht, slaap en vermoeidheid, togen zij eerst naar de H. Mis: hun offerleven vereenigen met dat van Christus, zich sterken met Zijn Offervleesch en Bloed om beter in staat te zijn voor nieuwe offers. Op weg naar ’t altaar, komt God hen tegen: zij worden overvallen, maar strijden tot het laatste voor God, Vaderland en Makkers.”

Mijn pa was erbij. Mij heeft hij echter nooit verteld dat ‘God hen tegenkwam’, wel dat zij door ploppers (antikoloniale strijders) bij Karatjak in een hinderlaag beschoten werden en dat vier maten daarbij het leven lieten. Vandaag 62 jaar later vind ik op het Internet een verslag van dit incident van Cees uit Capelle a/d IJssel (2001†), een maat uit het Meelzakkenbataljon:

“Op 17 augustus 1947 ging er op een zondagmorgen een kleine vrachtwagen met twaalf militairen naar een kerkdienst in een provincieplaats. Toen ze ongeveer drie kilometer buiten het kampement waren, werden zij bij een klein bruggetje en een haarspeldbocht in de weg plotseling vanaf een bergkam beschoten. In het kamp werd daar niets van gemerkt, maar korte tijd later kwamen een paar jongens hevig ontdaan naar het kamp teruglopen. In allerijl werd er een gevechtsgroep gevormd om de daar nog aanwezige jongens te hulp te snellen. Toen de gevechtsgroep op de plek des onheils aankwam, was de vijand uiteraard allang verdwenen, kwamen de achtergebleven mannen tevoorschijn … op vier man na. De soldaten Vervuurt, Maas, Verdegaal en Meyer* werden dood en met kogels doorzeefd teruggevonden. De geplande kerkdienst had aan vier jonge Nederlandse soldaten het leven gekost…”

Mijn vader heeft nooit zo gedetailleerd over deze aanslag gesproken. Het bidprentje is de stille getuige en daar moesten ook de ouders en partners van de jongens het mee doen. Zij werden alle vier in Buitenzorg op West-Java begraven. De tekst op het prentje eindigt met:

“Dierbare Familie, Vrienden en allen die ons weldeden, blijven wij vereend in gebed en liefde. Vergeet ons niet. Vaartwel! Tot weerziens in den Hemel”.

Vanmiddag brand ik de Paaskaars en van dit Licht, als teken van vriendschap die sterker is dan de dood, ontsteek ik vijf waxinelichtjes. Tot ziens, jongens. Tot ziens, pap. Gele Duivels forever!



*uit het boek ‘Indië bepaalde ons leven’ van A.P. de Graaff. Cees noemt Bongenaar als vierde overledene, maar dit moet soldaat G. Meyer uit Den Haag zijn.

1 opmerking: